Identificaciones
1. De lo que se trata no es más que de que sea cierto,
la posibilidad de ser un elemento, de pertenecer
a una compañía, a un conjunto. Gente
cambiándose entre los ligustros bajos
y el alambrado al borde de las dunas.
Naipes que caen sobre una toalla en la arena,
las provisiones bajo paños en un cesto de mimbre,
una botella enterrada de una destilería
donde ese día uno de nosotros ha trabajado.
Corremos como todo el mundo hacia el mar
y volvemos, nos sacudimos los zapatos en la senda,
abrazamos lo que en toda conversación se omite
al despedirnos y nos sabemos desconsolados cuando
en un tranvía el conductor anuncia las paradas
a su único pasajero.
El mar es violeta en el Pireo.
Una bandera emerge del campanario
cuando el viento gira.
Un hombre pasa por encima de un perro.
Una mujer se frota cabizbaja un párpado.
En una tienda de paraguas se cae un paraguas del mostrador.
En una ramita fina hay posada una paloma
que se cae, revolotea y se posa de nuevo.
La baya lejana que cuelga en la extremidad de la rama.
La rama que cede, el collar que se abomba cuando la paloma avanza.
Una chica aborda el tren con un cajón de escritorio.
En la arena gruesa junto a la rompiente
un pescador extiende horizontalmente su caña.
A su lado una bici apoyada en el pie.
Él separa las piernas como orinando.
Huellas de patas de pájaro en la arena.
La caña se curva sobre el mar.
Legitimaties
1. Waar het om gaat is niets dan dat het ergens klopt,
de mogelijkheid een onderdeel te zijn, te behoren
tot een gezelschap, een verzameling. Mensen
die zich omkleden tussen de lage heggen
bij het prikkeldraad aan de duinrand.
Speelkaarten vallen op een handdoek in het zand,
het proviand onder lappen in een rieten mand,
een ingegraven fles van het destilleerbedrijf
waar een van ons die dag heeft gewerkt.
We rennen als iedereen naar de zee
en weer terug, slaan schoenen uit op het voetpad,
omhelzen wat in elk gesprek achterwege blijft
bij het afscheid en weten ons troosteloos als
in een tram de bestuurder zijn haltes
afroept tegen zijn enige passagier.
De zee is paars bij Piraeus.
Een vlag kruipt uit de klokkentoren
als de wind draait.
Een man stapt over een hond.
Een vrouw wrijft gebogen over haar ooglid.
In een parapluwinkel valt een paraplu van de toonbank.
Op een smalle tak zit een duif
die erafvalt, fladdert en opnieuw gaat zitten
de bes die te ver op het uiteinde van de twijg hangt
de tak die doorbuigt, de kraag die opbolt als de duif verschuift.
Een meisje stapt in de metro met een bureaula.
Op het dikke zand aan de branding
schuift een visser horizontaal zijn hengel uit
een fiets staat naast hem op de standaard.
Hij staat wijdbeens alsof hij plast.
Vogelpootafdrukken in het zand.
De hengel kromt boven de zee.
ERIK LINDNER (1968, La Haya, Holanda)
Traducción: Diego Puls
Fuente: Lyrikline
Enlace: Revista Altazor
Imagen en Ron Macleann's blog
Traducción: Diego Puls
Fuente: Lyrikline
Enlace: Revista Altazor
Imagen en Ron Macleann's blog